Translate

Nog even naar Pica.

Zondag 25 januari
Ik ben moe en voel me niet fit daarom blijf tot in de middag op mijn kamer, ben nog wel even buiten geweest, maar het was me te heet op straat en ik voelde, dat mijn lichaam rust nodig had.
Tegen de avond dan maar even de stad in en na wat gegeten te hebben knapte ik gelukkig op. Op het Plaza Pratt, vernoemd naar de gestorven held tijdens de zeeslag om Iquique, vond een folk muziekfestival plaats. De Avenida Baquedano is de flaneerstraat van weleer, hier woonden destijds de rijke nitraatbaronnen in hun neo-klassieke  victoriaanse herenhuizen. Opvallend is, dat de tand des tijds ook hier langzaam zijn sporen laat zien. De deftige huizen zijn van hout opgetrokken en dusdanig bewerkt, dat het lijkt alsof ze van natuursteen zijn gebouwd. Het verf en voegsel laten hier en daar los en de plankenstructuur komt in het zicht. Dat de huizen van hout zijn opgetrokken heeft als redenen, dat hier geregeld een aardbeving plaats vindt. Hout knakt, is meer elastisch dan steen en is niet zwaar, zodat er weinig slachtoffers zullen vallen tijdens de aardschokken.

Niet besteld, maar wel lekker.

Maandag 26 januari
Na het afrekenen van het hotel ben ik de stad ingegaan. Want ik ben van plan om alsnog de resterende drie dagen in het noorden zinvol te besteden.
Iquique is op maandagmorgen een drukke stad. Ik krijg geleidelijk meer inzicht in de infrastructuur van de Chileense steden; het systeem van eenrichting verkeer,  de werking van de stoplichten, de plekken waar wel en niet geparkeerd mag worden en de vriendelijkheid van de mede weggebruiker. Geen middenvingers, geen getoeter en geen gewurm tussendoor.

Wanneer ik de Desierto de Atacama in wil, moet ik water en een zonnebril hebben en moeten mijn tank en twee jerrycans vol benzine vol zijn. Ik had de laatste dagen genoeg ervaring opgedaan om me nog beter voor te bereiden.

Deze Atacama woestijn staat bekend om zijn uitzonderlijke droogte, het regent er zo goed als nooit.  Pas honderdvijftig kilometer vanaf de kust begint het hooggebergte of de Altiplano en daar is de neerslag wel voldoende om de schaarse beplanting  in leven te houden. Het is daar hoger dan 3.000 meter en de zeedampen koelen daar voldoende af om in nevel te kunnen overgaan. Na het middaguur vormen zich boven de Altiplano dan ook wolken en tegen vijf uur, wanneer de zonnewarmte voldoende af is gekoeld gaat het wel ergens regenen. Verderop, waar het hoger is dan 4.000 meter is al een neerslag van meer dan 2.000 mm per jaar.

Gestrand in het zand?
Tegen het middaguur rijd ik richting Pica, een grote oase in de Atacama woestijn.

Onderweg naar Pica, vanaf Iquique rechtsaf de Trans-American Highway op, valt het mij op, dat ondanks dat ik in de Atacama woestijn ben er onderweg veel meer bedrijvigheid is dan in het noordelijk deel. De vroegere nitraatwinning heeft destijds veel bewoners aangetrokken en op sommige plaatsen waar voldoende mogelijkheden waren om met water te irrigeren zijn de bewoners gebleven. Andere dorpen zijn veranderd in spookdorpen, toen hier rond 1930 de nitraathandel instortte. Bijvoorbeeld Humberstone en Santa Laura zijn zulke verlaten nederzettingen.

Pozo Almonte, langs de Panamerican Highway..

Er groeien ook veel meer bomen en struiken, waarschijnlijk allemaal kunstmatig van water voorzien.

In Pica is het groen van sinaasappels, citroenen, limoenen en andere fruitbomen. Daar waar niet geirrigeerd wordt, is het dor zand. Sommige eigenaren hebben blijkbaar hun irrigatie rekening niet voldaan, want tussen de groene percelen zijn hier en daar percelen met verdroogde bomen waar te nemen.

De rekening van de irrigatie niet betaald.

In Pica is voldoende gelegenheid om te overnachten en de hostel met een kleine zwembad lijkt mij wel wat, voor de prijs wil ik helemaal niet verder zoeken. Men moet nu geen vergelijking maken tussen hotels met zwembad in Spanje en die hier in de droge woestijn, maar een schoon zwembad is voor mij overal het zelfde.

Dinsdag 27 januari 

Dit zal de laatste dag in Chili zijn dat ik iets ga ondernemen. Morgenavond moet ik een overnachting in Iquique zoeken, want donderdagmorgen vlieg ik al vrij vroeg naar Santiago. In Santiago zal ik de middag nog wat door de stad slenteren, ergens een terras zoeken en een restaurantje nemen om mij te sterken voor de drie vluchten naar Amsterdam. In het vliegtuig is het eten niet bijzonder en op de luchthavens is het te veel junkfood.
Het plan is om alsnog naar Salar de Huasco te gaan, daar wou ik afgelopen zaterdag dus langs. Met wat brood en beleg, voldoende water en goede moed nam ik de weg naar het oosten, omhoog door de woestijn. Buiten Pica staan nog wat schamele hutten, blijkbaar bewoont, maar deze bewoningen zijn voor ons in Nederland te slecht om er geiten of kippen in te houden. Vaak zijn de wanden van spaanplaten en het dak wordt water of zand dicht gehouden door een golfplaat. Als omheining worden pallets gebruikt.

Op de ruimte met vrij uitzicht en geen groenonderhoud. 


Verderop, na deze hutjes, komt eerst de algemene stortplaats, niet de gemeentelijke, maar zoals in Nederland de dumpplaats voor illegaal afval. Hier lijkt dat ernstiger, omdat er geen camouflage van struikgewas is. Het plastic zwerft overal over de zanderige vlakte.

Hoger de zandduinen in wordt de weg ook zanderiger en ik heb mij voorgenomen om deze laatste dag niet te gaan stunten. Het mulle zand drijft de auto heen en weer.

Klein, grijs met scherpe bladeren???

Wanneer ik hoger dan 3.000 meter ben, neemt de vegetatie ook toe, eerst veel dorre sprietjes gras in het zand, later wordt de bodem meer stenig en rotsachtiger en hier staan dan ook meer kleine houtige planten, vooral veel Baccharus soorten.

Onbekend

Ik rijdt met open ramen, want de koele wind is aangenamer dan de airco.
 
Geen sneeuw maar zout.
Na ruim veertig kilometer kom ik op een splitsing en heb direct in de gaten dat dit de verbinding moet zijn tussen de havenstad Iquique en de grote kopenmijnen. Ik moet wachten voor een vrachtwagen waar vier reusachtige banden op staan, ieder zeker vier meter in diameter. Deze worden gebruikt onder de grote vrachtwagens, die vanuit de dagbouw mijnen de kopererts naar de oppervlakte rijden. Deze vrachtwagen wordt gevolgd door verschillende tankwagens met brandstof  voor de slurpende erts vervoerende giganten.

Laadbak van een immense vrachtwagen.



Maar ik steek de weg over en rijd richting het zoutmeer Salar de Huasco. Ik had de afgelopen week al verschillende zoutmeren gezien en had dan ook de gedachte, dat deze geen indruk meer op mij zou maken. Maar nadat ik over een heuvel de bocht om rijd, dan stokt mijn adem, onder mij ligt een totaal ander landschap dan dat ik gewend was. Een prachtige witte bodem onder sterk geplooide berghellingen.

Salar de Huasco.
Later loop ik voorzichtig het zoutmeer op, richting de groepen flamingo’s, oppassend dat ik mijn ademhaling onder controle hou, want ik ben weer op de voor mij onaangename hoogte van 4.500 meter. Voor me pruttelt koud water uit de bodem en stroomt naar het meer.

Koel water stroomt naar de zoutvlakte.
Wanneer ik wil opstaan uit de hurkende houding om foto’s te kunnen maken, voel ik de duizeligheid opkomen. IK blijf daarom maar een uurtje in dit dal en vertrek weer naar de splitsing, waar ik de weg neem richting het zuiden.
Onderweg, op deze prachtig geasfalteerde weg, kom ik heel veel brandstof- en bulk vrachtwagens tegen, afkomstig van de mijnen.

Na twintig kilometer rijd ik een dal met zoutvlakte in, dit is de kleinere Salar de Coposa, maar hier is een ander fenomeen waar te nemen. Vanuit het zoutmeer stijgt een dichte nevel op en deze hangt in slierten tussen de bergtoppen. Blijkbaar sijpelt hier warm en zouthoudend water uit de bergen. Ik neem nog wel de moeite om even stil te staan, maar de route die voor mij lig is lang en zo te zien op de kaart met weinig plaatsjes waar ik zou kunnen overnachten. Waarschijnlijk zal ik met een grote boog weer terug naar Pica moeten rijden, kan ik ook gelijk mijn zwavelhanddoek halen, die daar nog buiten hangt te stinken. Deze handdoek behoort tot die bezittingen waar ik meer dan vijfentwintig jaar zuinig op ben geweest.




De dampende Salar de coposa

Zestig kilometer verderop passeer ik verschillende grote slagbomen, deze stonden omhoog en er was niemand in de buurt.  Schouderophalend reed ik dertig kilometer verder, passeerde veel grote zoutbergen, veel brandstoftanks, grote gestapelde wooncontainers, parkeerplaatsen vol  passagiersbussen en rode Toyota pick-up’s en veel pijpleidingen. Ik ben niet onnozel en had best in de gaten, dat hier iets anders te doen was dan een  toeristische attractie. Uiteindelijk, nadat ik de weg naar Mina Quebrada had ingeslagen werd ik ingehaald en staande gehouden door de bewaking, zo bleek later. Deze Amerikanen vroegen uiteraard waar ik naar toe snelde. Na overleg volgde ik hun tot de eerste slagboom, die nu gesloten bleek te zijn.

De zoutkorst.

Ik bevond me op het terrein van de  Ik gaf aan, dat mijn kaart deze prive en verboden terrein niet weergaf.
Vriendelijk namen we afscheid, nadat de heren me gevraagd hadden of ik voldoende brandstof en water bij me had, het zou een lange terugweg worden en er dreigde inmiddels een hevig onweer boven het Salar de Coposa.
Volgens mijn berekening zou ik tegen zeven uur weer in Pica zijn, terug langs de golvende weg en daarna linksaf over de zanderige woestijnweg.

Zandduinen vlakbij Pica.

Aangezien de zon al aan het zakken was, kwamen de contouren van de zandduinen mooier uit dan tijdens de ochtendrit.


Mijn handdoek hing er nog, mijn kamer was verschoond en…….nog vrij. Een half uur later zat de hostel vol.

Gelukkig, mijn handdoek hangt er nog.



Woensdag 29 januari
Langzaam wakker worden, wakker uit een droom die Chili heet.
Ik neem vanmorgen de tijd om mijn zaakjes op orde te stellen, mijn tassen goed inpakken, mijn laatste belevenissen bijwerken en genieten van deze oase van rust, want dat biedt Pica wel. Rust, niet dat ik moe ben, maar rust in mijn verlangens. Ik heb meer en veel meer gezien en meegemaakt dan dat er op mijn verlanglijstje stond.

Het groene parkje in Pica.

Ik heb mijn routes, die ik thuis met de Chileense kaarten op mijn tekentafel had uitgestippeld, verreden. Ik had nooit durven dromen van dat ik dit allemaal zou kunnen zien.

In Pica zijn veel gelovigen.

Vanuit Pica aanvaart ik geleidelijk de thuisreis.
Eerst naar Iquique, morgenvroeg vlieg ik op tijd naar Santiago.
Vrijdagmorgen vlieg ik nog vroeger via Rio naar Madrid en verwacht zaterdagmorgen  op Schiphol een kop echte koffie bij Starbucks te kunnen drinken.

Einde alle beperkingen, ik ga naar huis.


Verkeerde cartografie.

Zaterdag 24 januari
Na een warrige nacht ben ik vroeg opgestaan en heb me gemeld voor het ontbijt. Gebakken eieren, vers gebakken matches en een kop thee wrong ik naar binnen en na geharrewar over het te betalen bedrag en het vullen van mijn tank, heb ik Colchane verlaten. Ook dit stadje is zoals alle Chileense steden in een schaakbord patroon ingericht. Colchane is nieuw in ontwikkeling, ik zag tenminste geen oude bouwvallen. Langs de weg stonden veel Boliviaanse vrouwen streekproducten te verkopen.

Vlak voor Cariquima.
Op de snelweg naar Iquique nam ik na drieëndertig kilometer toch maar de route die ik in Arica had uitgedacht, ik was er nu toch.  Linksaf en eerst dertig kilometer naar Cariquima. Een prachtige weg, dat wel, maar waar ik volgens mijn Chileense wegenkaart in dit plaatsje rechtsaf moest richting Pica, bleek deze weg niet naar Pica, maar naar de Boliviaanse grens te voeren. Verschillende bewoners maakten me duidelijk, dat wanneer ik naar Pica wilde, ik eerst terug naar de hoofdweg moest en vervolgens via Huara en Pozo Almonte moest rijden. Ik wen al aardig aan afstanden en verkeerde cartografie, tegenslagen horen bij mij en dat went ook. Ik bedenk ook, dat het voordelen heeft om alleen te reizen, ik moet de tegenslagen dan alleen verwerken en er vliegen geen verwijten door de auto. Zo houd ik het gezellig met mijn eigen humeur. Moeder zei dan altijd; gelukkig maar, anders hadden we deze omgeving niet gezien.

Achter mij de wolken boven de Altiplano.
De overgang tussen de Altiplano en de Atacama woestijn is duidelijk te zien. Plotseling houdt de karige beplanting van graspollen en kwarrige lage struiken op en begint de kale vlakte. De temperatuur stijgt, terwijl het niveau van 4.000 meter daalt tot 2.000 meter. Voor mij een donkerblauwe en wolkeloze hemel en achter mij met bewolking.

Voor mij de Atacama woestijn, wolkenloos.
Ik eet onderweg wat en rijd verder naar Iquique om een hostel te zoeken waar ik bij kan komen van het gezeur in mijn lichaam.
Tussen Colchane en Huara blijken de lange hellingen naar beneden en de onverwachte bochten voor opvallend veel automobilisten te veel van het goede te zijn geweest, want overal liggen autowrakken met hoofdzakelijk Boliviaanse vlaggen en tempeltjes, soms is te zien, dat een heel gezin bij het ongeluk is omgekomen. Ik denk, dat men de wrakken laat liggen als waarschuwing voor andere weggebruikers. Voor mij althans, zijn deze wrakken en de vele tempeltjes met vlaggen afdoende geweest om mijn snelheid in te houden.

Stille herinnering aan tragisch ongeval.
Huara, midden in de woestijn, is een kruispunt van wegen en hier zijn uiteraard ook wat winkeltjes en restaurants te vinden. In het overvolle restaurant, waar ik een week geleden ook had gegeten, stond net als in alle horecagelegenheden in Chili de veel te grote televisie bijzonder luidruchtig verslag te doen van de combinatie grote borsten met bikini’s. Vooral de vrouwelijke klanten lieten hun eten koud worden om maar niets van deze onzin te willen missen.

Voor Huara, de kleine oase Tarapaca diep in een dal.
Ik besloot om Pica te laten voor wat het was en nam de weg naar Iquique, zocht daar een leuke hostel tegen over de kathedraal.
’s Avonds loop ik nog even langs de haven en neem ergens heerlijk stoofpotje zeevruchten op een terras. Stukken Inktvis, garnalen, mosselen en andere vissoorten met stukjes aardappel, paprika, ui, dat alles in een wijn / knoflook / kaas / roomsausje en gekleurd met fijn gesneden verse peterselie.

In de woestijn zijn overal wervelwinden te zien..


Salar de Surire

Vrijdag 23 januari
Ik had gelezen, dat de zonopkomst hier boven de Salar de Surire spectaculair zou zijn, dus tegen half zeven even het gordijn opzij. Inderdaad was het een uitzicht uit een sprookjesboek. Ik heb me langzamerhand in de vrieskou maar aangekleed en heb een tijd van dit alles lopen, om warm te blijven, te genieten. Mijn verbazing was groot, dat er een tweede auto naast het kantoortje stond.
De parkwachter was vroeg in de morgen gekomen om voor mij een ontbijt klaar te maken. Warme thee, geroosterd brood van de warme kachel, kaas, worst en jam.

Overal lopen beesten te eten en drinken.
Het viel me weer op, dat de rangers, parkwachters en al het andere personeel van de CONAF, zoals ik dat in Putre en eerder op het hoofdkantoor in Santiago ervaren had, bijzonder vriendelijk en hulpvaardig zijn. Ik heb dichter bij huis andere ervaringen opgedaan met het personeel die onze natuurgebieden mogen beheren.
Ik ben eerst langs de zuidkant van het grote Salar de Surire gereden, wat een waanzinnige 20 kilometer rit is, dit keer over een redelijk berijdbare weg met bobbels. Het landschap met vier besneeuwde vulkanen volop in de ochtendzon met hier en daar wat wolken, het meer, of water en zoutvlaktes van totaal ongeveer 11.300 ha groot, op een hoogte van 4.200 meter, die steeds wisselen van kleur; roze, wit, soms jadegroen of andere groentinten.

Flamingo's op het meer.
Het smelt- en regenwater kan niet afvloeien en kan alleen maar door verdamping uit dit dal ontsnappen, zodat het zout achter blijft. Vanaf de groene randen van de zoutvlaktes loopt het terrein geleidelijk op naar de bergen, gekleurd in lavarood met strogele grassen. Overal lopen grote kuddes Lama’s en Vicuna’s, in het water foerageren verschillende soorten flamingo’s en aan de randen rennen Suri’s (een soort kleinere Emoes) met hun kuikens heen en weer. Af en toe moet ik even stoppen, gewoon genieten en deze sfeer opsnuiven. Maar ik moest ook verder, wilde ik vanavond ergens in de bewoonde wereld kunnen slapen en….tanken.

De bronnen zijn van ver te zien.
Maar mijn eerste doel was om een bad te nemen in een echte bron.
Uiteindelijk zag ik de dampende bronnen in de verte opdoemen. Ik had geen flauw idee, wat ik daar zou aantreffen. Ik ben de bronnen in Duitsland, Oostenrijk en Nieuwe Schans gewend.
Zoveel te dichter ik de dampende bronnen naderde, zoveel te rozer werd het van de grote hoeveelheiden flamingo’s. Op een soort parkeerplaats zette ik mijn auto neer en ging op onderzoek uit van hoe en wat. Een klein bord verschafte mij voldoende informatie in het Engels.

De Thermes, waar je zo in kunt stappen.
Ik was alleen en ben dan ook zonder zwembroek het warme zwavelhoudende water ingestapt en heb een kwartiertje, dat werd geadviseerd, van het bad genoten. Ik rook uiteraard eerst gewoon naar zwavel, maar dat veranderde in de loop van de dag in een penetrante rotte eierengeur. Ik had mij na het bad moeten afspoelen, maar waarmee?

Ik ben niet de enige die op de zoutvlakte rondloopt.
Tegen het middaguur verliet ik de Salar de Surire en reed omhoog in zuidelijke richting naar het eindpunt van de weg die hier bij het zoutmeer was begonnen, ja heus, deze weg had een eigen nummer n.l. de A95 en was 80 kilometer lang tot het eindpunt, het grensstadje Colchane. Hier wou ik overnachten en mijn tank en jerrycans vullen. Ik rekende uit, dat ik hier toch tegen vier uur zou kunnen zijn om de steeds penetrantere geur van het zwavelbad af te kunnen spoelen.


Wanneer ik een foto wou maken en dus uit de auto moest stappen had ik ademhaling moeilijkheden, voelde me misselijk en had hoofdpijn, waarbij enkele paracetamols niet hielpen. Mijn buik stond op springen en ik had een droge mond. In mijn helderheid van geest probeerde ik te drinken, maar de slokken gingen moeilijk door mijn keel.

11.300 ha groot.
Het landschap was hier weer heel anders, alsof ik door een ver verleden tijdperk reed, ergens in het beginstadium van het leven op aarde. Tijdens de rit dacht ik hier over na en realiseerde me, dat het Andesgebergte nog steeds in ontwikkeling is met alle kenmerken als het vulkanisme, aardverschuivingen, schollendriftinvloeden, opstuwing of verzakkingen van hele terrein en aardbevingen die soms tsunami’s veroorzaken.  Allemaal voor de mens verwoestende en in vele gevallen met veel dodelijke slachtoffers, maar voor de ontwikkeling van de aarde alleen maar processen voor  vernieuwing en eeuwige herhaling.
Overal om me heen hoge witte kegels die overgaan in de lange puinhellingen en wegvloeien tot ver onder mij. Ik bevond me zeker een uur rijdend op een hoogte van bijna 5.000 meter, tussen twee waarschijnlijk slapende vulkanen door.

Onderweg het gebruikelijke landschap.
Nadat ik uiteindelijk was gedaald tot 4.500 meter hoogte stonden opeens overal Polylepis bosjes. Dit was veel oostelijker en bijna 1.000 meter hoger dan de Polylepis velden die ik gisteren had gezien voor Belén. De planten hier waren meer gedrongen. verderop, aan een andere kant van de bergrug, stonden er duizenden exemplaren verspreid in het landschap. Het zou hier gaan om de kleiner blijvende Polylepis tarapacana, maar het verschil in hoogte en neerslag en de gescheiden ontwikkeling kan ook de oorzaak zijn van kleine ontwikkelings veranderingen en daarom zou ik meer geneigd zijn om het een ondersoort van Polylepis rugulosa te noemen. Dus Polylepis rugulosa spp. tarapacana.

Polylepis rugulosa spp. tarapacana?
Hier stonden ook veel bolvormige cactussen, Cumulopuntia boliviana, ook hier is een kleine afwijking tussen de twee verschillende types en worden de planten wel in dezelfde soort, maar in verschillende subsp. onder gebracht t.w. met de groenere stekels subsp. echinacea en de met bruinere stekels subspp. ignescens. Overal groeien natuurlijk tussen de lavablokken Azorella’s.
Opeens doemde beneden mij een lange vallei op en aan de zigzaggende contouren op de helling naar beneden te zien verliet ik de mij plagende hoogte.  De weg had weer eens aan kwaliteit verloren en hobbelend over kuilen, uitstekende stenen en langs afgronden kwam ik in de vallei terecht. De weg was eerst smal, later breder waarbij mijn voorgangers soms drie verschillende rijbanen hadden gecreëerd.  Onderweg passeerde ik verschillende spookdorpjes, maar had geen zin om uit te stappen, ik wou naar beneden, weg van mijn hoofd- en buikpijn.

Net geboren
Aan de andere kant van deze lange vallei wordt het terrein natter, want ergens zoekt het smeltwater van de omringende besneeuwde vulkaankegels ook de uitgang van deze vallei of in ieder geval de laagste plekken. In deze natte grasachtige plekken grazen grote groepen Lama’s en Alpaca’s, die ik tot Colchane langs de beek zal aantreffen.

De natte kant van de vallei.
Soms wringen de weg en de beek zich door nauwe kloven. De weg wordt langzamerhand slechter, nu es niet met veel rotsachtige hobbels en bobbels, maar door mul en soms natte lavaslijk, waar diepe sporen in zijn gereden door mijn voorgangers. Over mede weggebruikers gesproken, deze hele weg, vanaf het begin van de ochtend tot Colchane ben ik slechts twee tegenliggers tegen gekomen, één man met fiets aan de hand en een automobilist vlak voor Isluga.

Alleen het kerkje van Mucomucone is goed onderhouden.
Ik was blij een goede terreinwagen te hebben gehuurd.
De paar dorpjes later langs deze weg zijn grauw en rommelig, maar de bevolking heeft wel grote plannen, want overal wordt nieuwe irrigatie aangelegd. Ik zou hier niet kunnen en willen wonen.

Eindelijk, tegen half zes reed ik dan Colchane binnen. Hoopvol eerst maar op zoek naar een tankstation en daarna een hostel om daar een douche te kunnen nemen, wat eten en dan naar bed, want ik was inmiddels total loss.
Maar wat sommige mensen in Arica, Putre en de ranger hadden belooft, er is geen tankstation in dit mistroostig grensstadje te vinden. Mijn tank stond bijna op reserve en de drie jerrycans waren leeg. Iquique ligt ongeveer 180 kilometer westelijk, weliswaar veel lager, maar ik kan mij niet naar beneden laten glijden zonder hulp van de motor.
Een groep Nederlands uitziende toeristen lopen druk foto’s te maken van het troosteloze Colchane en wanneer ik hun aanspreek blijken het inderdaad Nederlanders en wat Belgen te zijn. Ze hadden vier weken uitgetrokken om Chili vanuit het zuiden tot de Peruviaanse grens door te reizen. Ze hadden een Argentijn met minibus gehuurd en zouden dezelfde route vandaag nog even rijden die ik van Putre achter mij had gelaten en waar ik twee dagen over had gedaan. Ik heb hun dit afgeraden met deze bus. Ze zouden dit overwegen en anders via Iquique en Arica naar Putre rijden, dat kostte volgens de leider slechts twee uur rijden. Ik heb me maar stil gehouden, want volgens mij duurt deze trip minimaal 7 uur, zonder te stoppen onderweg. Ik vertelde wel, dat bijna iedere vreemdeling rond Putre hoogte problemen krijgt. Zij vertelden dat ze al sinds de eerste week in Chili geacclimatiseerd waren. Ik dacht, laat ze maar gaan, komt wel goed.
Maar ik moest wel brandstof hebben en reed door naar de Boliviaanse grens, misschien dat daar een tankstation was. Maar helaas, er krioelden wel veel Bolivianen en backpackers rond de grote touringcars, die op weg waren naar het 450 kilometer verderop gelegen La Paz.
Ik informeerde bij de IOP, de Chileense grenspolitie. De vriendelijke beambten overlegden en vertelden mij, dat ik een probleem had. Schouderophalend gaf ik hun te kennen, dat ik dan eerst graag ergens wilde slapen omdat ik behoorlijk veel last van hoogteziekte had.
Na overleg stapte de commandant achter het stuur van mijn auto en gebaarde dat ik naast hem moest komen zitten. Hij reed de Chileense douane voorbij en bleef voor de Boliviaanse grenspost staan. Na overleg met de beambten moesten we de auto laten staan en met de lege jerrycans naar de plaatselijke tankstation lopen.

Virgen del Carmen, na betere tijden.
Om een lang verhaal kort te houden bleef ik met de lege jerrycans in een zeer druk Boliviaanse grenswinkeltje achter tussen Boliviaanse moeders met kinderen, terwijl de politiecommandant ergens langs slinkse wegen brandstof probeerde te regelen. Na een half uur kwam hij terug en in het niemandsland stonden twee jongetjes met een handkar waarop twee volle jerrycans onder en kleed verborgen waren. Na het overgieten werd er afgerekend met Boliviaanse peso’s die we intussen in het winkeltje gewisseld hadden.
Toen ik vroeg, wat ik deze beste man verschuldigd was, antwoorde hij, dat het toezenden van een mooie Chileense foto meer dan voldoende zou zijn. Deze wil hij als aandenken op zijn kantoor hangen.
Ik heb naast dit gebeuren meer goede ervaringen met de Chileense politie en andere beambten gehad, waarbij het me telkens opviel, dat het hier om gewone mensen gaat, die graag ten dienste staan van hun mede mens. Wij in Nederland vinden dat te ver gaan, daar moet bevolking en de staat duidelijk gescheiden worden en moet de politie macht en afstand uitstralen, met het bonnenboekje in de aanslag om jouw naam op in te vullen.
Maar intussen was ik nog steeds op 4.500 meter hoogte en voelde me klote.
Ik heb een kleine hostel kunnen vinden en nadat ik tevergeefs geprobeerd heb om Carin te bellen om haar te willen feliciteren, lag ik tegen half negen kapot op bed. 

Op weg naar Salar de Surire

Donderdag 22 januari
Toen ik redelijk op tijd uit Putre kon vertrekken, scheen de zon en het beloofde een mooie dag te worden. Ik had voldoende water en proviand bij me, want ik had het idee, dat ondanks dat er onderweg kleine dorpjes zouden zijn, daar waarschijnlijk geen winkeltjes of een restaurantje in te vinden zouden zijn.
Bij het verlaten van Putre kon ik nog kiezen, of linksaf de snelste route naar Salar de Surire, of rechtsaf en langs de westelijke hellingen van de Altiplano om vervolgens dwars door het midden van de Altiplano over te steken naar het grote zoutmeer. Aangezien ik hier in Chili voornamelijk voor de planten ben, zou de laatste optie naar mijn idee het meeste resultaat opleveren.

De scheiding tussen de Altiplano en de droge pampa
Blijkbaar had het de afgelopen nacht in de bergen gesneeuwd, want de meeste toppen waren wit.
Bij Zapahuira, twee huisjes en een paar houten krotten, verliet ik de snelweg Arica – Putre – Bolivia in zuidelijke richting. Tot Belén was de weg geasfalteerd, daarna ging het over in een grindweg met veel kuilen en soms onmogelijke bochten. Deze weg volgt redelijk de hoogtelijn van 3.500 meter.
De eerste tien kilometer komen hier opvallend veel verschillende soorten cactussen voor, o.a. de Kandelaarcactus of Browningia candelaris, de diepgegroefde en meerstammige, tot bijna twee meter hoge Corryocactus brevistylus, de wollige Oreocereus leucotrichus en Or. Variicolor, deze laatste twee soorten worden niet hoger dan ander halve meter, de bolvormige Cumulopuntia, en de plat op de grond liggende cactussen Austrocactus spiniflorus, Eriosyce en Maihueniopsis glomerata. Deze laatste soorten worden slechts enkele centimeters hoog en je moet oppassen er niet op te trappen of, en dat ging soms net goed, niet met de knieën op te gaan leunen tijdens het fotograferen van andere planten.

Stam van Polylepis
Dit is ook het gebied van de Fabiaceae Senna birostris, een tot een meter hoge heester met intens gele bloemen, die in niets lijken op de bloemen van de lipbloemigen, waar de Fabiaceae nauw aan verwant is. Alleen de peulachtige vruchten geven de relatie aan. Verder staan hier Senecio reicheanus en Sen. Behnii. Een beetje spichtig heestertje, dat bij nader onderzoek Fabia denudata bleek te zijn, lijkt in het geheel niet op de veel bekendere Fabia imbricata, die ik veel ten zuiden Bariloche in Argentinië had gezien.

Polylepis
Tijdens het autorijden ben ik uiteraard bijzonder oplettend; de veelvoud aan planten, de prachtige vergezichten en uiteraard de smalle weg met aan de rechterkant de diepe afgronden. Soms een droge beek met uitgesleten diepe gleuven. Toen ik langzaam een bocht wou nemen, kwam uit het niets een rode Toyota met bijzonder hoge snelheid mij tegemoet. De weg was net breed genoeg voor één auto en automatisch trapte ik op de rem. Mijn tegenligger schoot rakelings langs mij een diepe greppel door en kwam met een ruk tot stilstand. Mijn eerste gedachten, met een kloppend hart achter in mijn keel, waren; dat ging maar net goed. De tegenligger gaf verbouwereerd en met trillende stem aan, dat hij veel te hard had gereden. Onder zijn auto zat een grote klomp beton van de wegafbakening en samen hebben we met hangen en wurgen de auto weer vrij kunnen krijgen. We konden elkaar niet verstaan, maar we waren op dat moment elkaars beste vrienden.
Iets voor het dorpje Belén is een politiepost en tegen de gevel van een schuurtje stond een grote struik of boompje. In dit hele gebied komen geen grote struiken en al helemaal geen bomen voor, alleen dan bij de huizen soms een aangeplante Australische Eucalyptus. De mooie in een rozet staande kleine donkergroene bladeren en de sterk afschilverende stam zijn de eigenschappen van Polylepis rugulosa, een heester die ik jaren geleden eens van Ward van Teylingen had gekocht en achteraf toch niet winterhard genoeg bleek te zijn.

Polylepis rugulosa
Verderop richting Belén staan hele hellingen vol met Polylepis rugulosa, die ongeveer vijf meter hoog worden en zo plotseling dat deze struiken verschenen, zo plotseling stonden er geen meer.
Na Belén verandert de weg en werd het landschap ruiger, de weg gaat soms tussen enorme rotspartijen door. Grillig en geelwit van kleur. Voor mij, die wel wat gewend is, maakt dit stuk weg grote indruk. Na een half uur rijden, merk ik, dat door de overweldigende indrukken, ik geen foto’s heb gemaakt. Helemaal in de ban van een droomlandschap laat ik het maar zo en besluit dat het lunchtijd is. In een gebied met veel goudgele grassen, Stipa frigida, om me heen en neem ik even rust en eet wat crackers met tonijn uit blik, wat goed bij mijn stemming past. Als dessert eet ik een sinaasappel.

Bijschrift toevoegen
Rond Tignamar, een kleine oase dorpje, is het groen. Via een uitgebreid netwerk van irrigatiekanaaltjes worden de akkertjes van water voorzien. Ook de andere kleine dorpjes, of wat hier dan ook voor mag doorgaan, hebben blijkbaar een waterader waar hun irrigatiesysteem mee gevoed wordt. In tegenstelling met de Nederlandse boer of tuinder, die alsmaar willen uitbreiden, is hier te zien, dat stukken land verlaten zijn. Waarschijnlijk door vertrek van de jonge bevolking. Ik heb het idee, dat je van nature gelukkig en snel tevreden moet zijn, anders is het hier niet uit te houden in de elke dag brandende zon en schrale bodem. De bevolking is hier zelfvoorzienend, want de dichts bijgelegen stadje is Putre, waar ik zelfs geen nieuwe zonnebril kon kopen. En Putre ligt hier inmiddels ongeveer drie uur stevig door rijden vandaan.

Stipa frigida

Ik heb drie gebiedskaarten bij me en de ene dag gebruik ik de één, dan es de ander en soms de derde. Vandaag gebruik ik de kaart die ik per ongeluk uit Arica had meegenomen. Na Tignamar zou ik links af moeten om bij het einddoel van deze dag Salar de Surire te willen komen. Wat ik mij bij dit gebied moest voorstellen, daar had ik geen idee van. De weg bleef slecht en ik hoefde volgens de kaart alleen maar rechtdoor te rijden. Het vervelende van deze weg is, dat hij is aangereden met een zware rupsvoertuig, zodat het allemaal korte bobbels zijn, waarbij de auto en ik trillen op een onaangename manier. Als dat zesenvijftig kilometer door zou gaan, zou ik de komende nacht in bed blijven trillen. Het gebied is hier kaal, zonder interessante planten, veelal glooiend, maar soms doemt er een grillige rotswand links o rechts op. Diepe steile kloven zijn in de loop van de tijd ontstaan door water, dat blijkbaar een zachtere gesteentelaag wist te overwinnen. Het hele gebied ligt bezaaid met harde en zachte lavastenen, die op een lavagruis liggen. De ene vulkaaneruptie is de andere niet, soms stolt de lava tot harde basaltachtige lagen, soms is het poreus en gemakkelijk door water te verweren. Dit zal de oorzaak wel zijn van de lange en diepe kloven in dit maanachtig landschap.

De weg kronkelt door rotsformaties. 
Ergens halverwege deze weg zou een haakse splitsing zijn, althans volgens de kaart. Maar de splitsing was niet haaks en de aanduiding van de bewegwijzering klopte ook niet wat ik op mijn kaart kon zien. Ik besloot om gewoon recht door te rijden. Toen ik verderop weer een V-vormige splitsing aantrof, nam ik de rechterweg, deze scheen mij de juiste. Intussen was het weer veranderd, rond de kegels van de bergen hingen donkere regenwolken met hier en daar sluiers regenslierten.

Diepe ravijnen doorsnijden het landschap

 Het landschap ging ook meer over in een vulkaanachtige berglandschap, soms met sneeuw bedekt, soms alleen met lange conische hellingen. Hier groeiden alleen nog borstelige graspollen. Ik werd oplettend op wat zou komen, want als het ergens regent, dan komt ook ergens het water langs de flanken naar beneden. Op de harde gesteente lagen zou dit sneller zijn, dan wanneer de hellingen uit poreus gesteente zou bestaan en deze zachte lagen zijn uiteraard al lang wegge-erodeerd. 

Het water erodeerde deze zachtere lagen.
Ik zag wel al links en rechts van de weg diepe afwateringsgleuven, waarbij de weg kort geleden machinaal was hersteld, soms had de wegbeheerder hier een buis onder de weg gelegd.
De weg leek steeds minder op een slechte weg, maar leek meer op een twee en halve meter brede strook met twee sporen, net al de lanen langs de wijken in Wildervank, waar ik de pest aan had om met mijn motor langs te scheuren.

Oreocereus Variicolor
Ik moest steeds vaker met de auto door het water van een beekje, het terrein werd ook steeds heuvelachtiger zodat mijn auto moest laten zien waarvoor hij gemaakt was. Na het doorwaden van een diepe beek met een steile helling aan de overzijde, ben ik maar eerst uitgestapt om van de omgeving te kunnen genieten, want daar was ik voor onderweg en niet om spectaculair te auto rijden. De Dakarrally wordt hier wel ergens verreden, maar daar deed ik niet aan mee.

Festuca Hypsophila
Het beekje kwam uit een smalle kloof vandaan. Op de richels van de kloof stonden heel opvallend enkele wollige cactussen. Deze combinatie was zo mooi, dat ik besloot om de motor uit te zetten, al stond de auto midden op de “weg”, er zou hier toch niemand voorbij komen en anders moesten ze dit keer maar even op mij moeten wachten. Doodstil was het hier.
Opvallend stonden hier veel verschillende cactussen, waaronder de prachtig grijsblauwe op de grond liggende Haageocereus fascicularis. Ik had al lang het idee, dat ik de verkeerde weg zou hebben genomen, maar dit stukje terrein was een toegift op mijn reis door de Altiplano.

Haageocereus fascicularis
Nadat ik verder was gereden, stond ik plots voor een brede wild stromende beek, wat al meer op een rivier begon te lijken. Ik ben eerst maar uitgestapt om te kijken hoe en waar het verder ging. Aan de overkant was geen pad of weg meer te zien. Al wadend door het water en soms springend van steen tot steen zag ik dertig meter stroomafwaarts het vervolg van mijn route. Niet verder nadenken, maar het hoofd koel houdend, ben ik maar die dertig meter door de beek gereden. Aan de overzijde heb ik een paar complimenterende woorden tot de auto gesproken.
Maar ondertussen werd ik natuurlijk steeds meer onzeker, want het was al na vijven en tegen acht uur is hier het grote licht uit en om in dit gebied te moeten overnachten bij min 15 graden, wat de beschrijving van de CONAF folder aangaf, daar moest ik niet aan denken.

Na een regenbui.
Toen ik besefte, dat de weg steeds meer naar het zuidwesten liep ben ik uiteindelijk omgekeerd en ergens waar een kudde schapen liep heb ik de dolende herder de weg gevraagd. Deze vriendelijke man, met een soort wollen boerka voor zijn gelaat, maakte me duidelijk dat de refugium van de CONAF echt de andere kant op was. Een uur rijden rechts aanhouden. Nadat ik de moed bijna had opgegeven, want het begon te regenen en het werd langzamerhand donkerder, zag ik het grote zoutmeer voor me opdoemen. Dit was een sprookjesachtig gezicht, de besneeuwde vulkaankegels, de donkere onderkanten van deze bergen en ervoor de witte zoutvlaktes in het afnemende licht.
Al snel vond ik de verlaten CONAF refugium, ongeveer twintig meter hoger dan het meer. De deur was los en binnen stonden bedden met dekens.
Ik heb snel mijn bed klaar gemaakt en heb mijn eigen hoeslaken, op advies van Margriet gekocht, tussen de dekens gelegd. In de warme auto, die met de neus naar het zoutmeer stond werd ik verbijsterd van het plotselinge schouwspel van de ondergaande zon.

De Cerro Arintica in de avondzon.
Uiteraard kon ik de moed opbrengen om de fles wijn even alleen te laten om dit kleurenspel te fotograferen. Hier was geen elektriciteit en dus met behulp van de zaklantaarn, waar Margriet ook aan heeft gedacht, mij in bed gewurgd. Ik voelde, dat de temperatuur ging zakken en viel woelend langzaam in slaap.